"Hoe een wormpje groot kan zijn"
2 november 2014, Br. G. Vochteloo
In de preek aangehaalde bijbelteksten (Statenvertaling)
Richteren 10:1-4
1 Na Abimelech nu stond op, om Israel te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim.
2 En hij richtte Israel drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir.
3 En na hem stond op Jair, de Gileadiet; en hij richtte Israel twee en twintig jaren.
4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn.
Psalmen 22:1
1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. (22:2) Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens?
Psalmen 22:11-17
11 (22:12) Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper.
12 (22:13) Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd.
13 (22:14) Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw.
14 (22:15) Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden mijns ingewands.
15 (22:16) Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods.
16 (22:17) Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven.
17 (22:18) Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op mij.
Psalmen 22:6-7
6 (22:7) Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk.
7 (22:8) Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: