"De Heer is waarlijk opgestaan"

 20 april 2014, Br. H. Huijzer

Afspelen

Gesproken op eerste paasdag 2014.

Download
Audiobestand (MP3)  Bijbehorende presentatie (PDF)  


Beschrijving
Zoals toen vragen nu ook de theologen om een teken. De theologen moeten het doen met het teken van Jona: de Zoon des mensen in het hart van de aarde gedurende drie dagen en drie nachten. Pasen, het is een getuigenis voor ongelovigen. Het getuigenis van gelovigen is dat we één zijn geworden in Zijn dood en Zijn opstanding zichtbaar gemaakt in de doop. Jona was ongehoorzaam. Hij vluchtte voor God. Hij accepteerde de prijs voor zijn vlucht. Jona liet de storm razen. Hij was eerlijk. Hij accepteerde het lot voor zijn vlucht. Hij kende geen genade. God greep in. God beschikte een grote vis. Jona zat in het dodenrijk. Hij voelde zich verstoten, afgesloten van het leven. God greep in. Hij trok het leven van Jona omhoog. De Here Jezus Christus was drie dagen en drie nachten in het dodenrijk in onze plaats. Maar God greep in. Hij heeft Hem opgewekt. Vandaag gaat het om de verheerlijking van Gods Zoon, Jezus Christus. Dit is Pasen!. Aan de verheerlijking ging een verschrikkelijke vernedering in onze plaats vooraf. We hebben nu een positie in Christus ontvangen. Hij wordt verheerlijkt in ons. Wij zijn gekend, bestemd, geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt in de gekruisigde en opgestane Heer. De Heer is waarlijk opgestaan.


In de preek aangehaalde bijbelteksten (Statenvertaling)

Jona 1
1 En het woord des HEEREN geschiedde tot Jona, den zoon van Amitthai, zeggende: 2 Maak u op, ga naar de grote stad Nineve, en predik tegen haar; want hunlieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht. 3 Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN; en hij kwam af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan, en ging neder in hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN. 4 Maar de HEERE wierp een groten wind op de zee; en er werd een grote storm in de zee, zodat het schip dacht te breken. 5 Toen vreesden de zeelieden, en riepen een iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten, die in het schip waren, in de zee, om het van dezelve te verlichten; maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met een diepen slaap bevangen. 6 En de opperschipper naderde tot hem, en zeide tot hem: Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God, misschien zal die God aan ons gedenken, dat wij niet vergaan. 7 Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt, en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona. 8 Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij? 9 En hij zeide tot hen: Ik ben een Hebreer; en ik vreze den HEERE, den God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft. 10 Toen vreesden die mannen met grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven. 11 Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde van ons? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. 12 En hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil over komt. 13 Maar de mannen roeiden, om het schip weder te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen. 14 Toen riepen zij tot den HEERE, en zeiden: Och HEERE! laat ons toch niet vergaan om dezes mans ziel, en leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE! hebt gedaan, gelijk als het U heeft behaagd. 15 En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid. 16 Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer, en beloofden geloften. 17 De HEERE nu beschikte een groten vis, om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten. 


Jona 2
1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis. 2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. 3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen. 4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen. 5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden. 6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God! 7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid. 8 Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid. 9 Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN. 10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge. 


Mattheus 12:38-40
38 Toen antwoordden sommigen der Schriftgeleerden en Farizeen, zeggende: Meester! wij willen van U wel een teken zien. 39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet. 40 Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. 


Romeinen 6:3-5
3 Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. 5 Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; 


2 Tessalonicenzen 1:10
10 Wanneer Hij zal gekomen zijn, om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen, die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. 



Deze spreker:
Br. H. Huijzer

Zoek op trefwoord:
Jona
Verheerlijking
Getuigenis