"Isaac: een beeld van de Here Jezus"

 6 februari 2011, Br. P. van der Lugt

Afspelen


Download
Audiobestand (MP3)  


Beschrijving
Isaac (hij lacht of hij zal lachen) werd geboren toen Saraï al 90 jaar oud was. In verwondering voor wat God ging doen, heeft Abraham gelachen, maar Saraï heeft gelachen in ongeloof, want zij keek op haar zelf. God heeft gedaan wat Hij beloofd had. We mogen ons vertrouwen op Hem stellen. We zullen nooit teleurgesteld worden in Hem. Isaac is een beeld van de Here Jezus: Hij is de lang verwachte Zoon. Mensen reageren in verwondering of ongeloof op Zijn geboorte. God zal lachen om de ondergang van de volken, maar God zal ook lachen om het overblijfsel van Zijn volk, dat zich zal bekeren tot God. Isaac was een man van gebed. Hij zocht God op. Hij bracht zijn problemen in gebed tot God. We mogen voor elkaar, voor onze vrouw bidden. Isaac moest weg uit het land van de Filistijnen. Ook de Here Jezus moest verdwijnen uit het land der Geresenen. Isaac was bij de put LachaiRoï: de levende die mij ziet. God ziet naar ons om. Hij is de levende God. Isaac had een put met levend water! Water in is het Hebreeuws een meervoud. Water is het beeld van de Geest, maar ook van het Woord. Water is het beeld van de drieenige God. Als wij graven in het Woord, dan vinden wij regelmatig schatten en mogen wij ons verblijden. Het is niet mijn geloof in de echtheid van mijn geloof, waardoor ik behouden wordt, maar mijn geloof in Jezus.


In de preek aangehaalde bijbelteksten (Statenvertaling)

Genesis 26:12-33
12 En Izak zaaide in datzelve land, en hij vond in datzelve jaar honderd maten; want de HEERE zegende hem. 13 En die man werd groot, ja, hij werd doorgaans groter, totdat hij zeer groot geworden was. 14 En hij had bezitting van schapen, en bezitting van runderen, en groot gezin; zodat hem de Filistijnen benijdden. 15 En al de putten, die de knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader Abraham, gegraven hadden, die stopten de Filistijnen, en vulden dezelve met aarde. 16 Ook zeide Abimelech tot Izak: Trek van ons; want gij zijt veel machtiger geworden, dan wij. 17 Toen toog Izak van daar, en hij legerde zich in het dal van Gerar, en woonde aldaar. 18 Als nu Izak wedergekeerd was, groef hij die waterputten op, die zij ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen naar de namen, waarmede zijn vader die genoemd had. 19 De knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar een put van levend water. 20 En de herders van Gerar twistten met Izaks herders, zeggende: Dit water hoort ons toe! Daarom noemde hij den naam van dien put Esek, omdat zij met hem gekeven hadden. 21 Toen groeven zij een anderen put, en daar twistten zij ook over; daarom noemde hij deszelfs naam Sitna. 22 En hij brak op van daar, en groef een anderen put, en zij twistten over dien niet; daarom noemde hij deszelfs naam Rehoboth, en zeide: Want nu heeft ons de HEERE ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land. 23 Daarna toog hij van daar op naar Ber-seba. 24 En de HEERE verscheen hem in denzelven nacht, en zeide: Ik ben de God van Abraham, uw vader; vrees niet; want Ik ben met u; en Ik zal u zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen, om Abrahams, Mijns knechts, wil. 25 Toen bouwde hij daar een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. En hij sloeg aldaar zijn tent op; en Izaks knechten groeven daar een put. 26 En Abimelech trok tot hem van Gerar, met Ahuzzat, zijn vriend, en Pichol, zijn krijgsoverste. 27 En Izak zeide tot hen: Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden? 28 En zij zeiden: Wij hebben merkelijk gezien, dat de HEERE met u is; daarom hebben wij gezegd: Laat toch een eed tussen ons zijn, tussen ons en tussen u, en laat ons een verbond met u maken: 29 Zo gij bij ons kwaad doet, gelijk als wij u niet aangeroerd hebben, en gelijk als wij bij u alleenlijk goed gedaan hebben, en hebben u in vrede laten trekken! Gij zijt nu de gezegende des HEEREN! 30 Toen maakte hij hun een maaltijd, en zij aten en dronken. 31 En zij stonden des morgens vroeg op, en zwoeren de een den ander; daarna liet Izak hen gaan, en zij togen van hem in vrede. 32 En het geschiedde ten zelfden dage, dat Izaks knechten kwamen, en boodschapten hem van de zaak des puts, dien zij gegraven hadden, en zij zeiden hem: Wij hebben water gevonden. 33 En hij noemde denzelven Seba; daarom is de naam dier stad Ber-seba, tot op dezen dag. 



Deze spreker:
Br. P. van der Lugt

Zoek op trefwoord:
Isaac
Drie-eenheid
Geloof