"HEERE, ik heb gezondigd..."
25 november 2012, Br. M. Ezinga
In de preek aangehaalde bijbelteksten (Statenvertaling)
1 Johannes 1:5-10
5 En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is.
6 Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet.
7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.
8 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet.
9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.
10 Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn woord is niet in ons.
1 Johannes 2:1-6
1 Mijn kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige;
2 En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld.
3 En hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zo wij Zijn geboden bewaren.
4 Die daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien is de waarheid niet;
5 Maar zo wie Zijn Woord bewaart, in dien is waarlijk de liefde Gods volmaakt geworden; hieraan kennen wij, dat wij in Hem zijn.
6 Die zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft.
Psalmen 51
1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. (51:2) Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan. (51:3) Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden.
2 (51:4) Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.
3 (51:5) Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
4 (51:6) Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten.
5 (51:7) Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.
6 (51:8) Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.
7 (51:9) Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.
8 (51:10) Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.
9 (51:11) Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden.
10 (51:12) Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.
11 (51:13) Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.
12 (51:14) Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij.
13 (51:15) Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.
14 (51:16) Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen.
15 (51:17) Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.
16 (51:18) Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen.
17 (51:19) De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten.
18 (51:20) Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op.
19 (51:21) Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer, dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar.
2 Samuel 12:13
13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven.
Psalmen 103
1 Een psalm van David. Loof den HEERE, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen Naam.
2 Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden;
3 Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest;
4 Die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden;
5 Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends.
6 De HEERE doet gerechtigheid en gerichten al dengenen, die onderdrukt worden.
7 Hij heeft Mozes Zijn wegen bekend gemaakt, den kinderen Israels Zijn daden.
8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.
9 Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden.
10 Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.
11 Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen.
12 Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons.
13 Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.
14 Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn.
15 De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij.
16 Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer.
17 Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen;
18 Aan degenen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen.
19 De HEERE heeft Zijn troon in de hemelen bevestigd, en Zijn Koninkrijk heerst over alles.
20 Looft den HEERE, Zijn engelen! gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords.
21 Looft den HEERE, al Zijn heirscharen! gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet!
22 Looft den HEERE, al Zijn werken! aan alle plaatsen Zijner heerschappij. Loof den HEERE, mijn ziel!