"Drie moeders in de bijbel; hoe God door hen werkte"
13 mei 2012, Br. J. Nugter
Beschrijving
De eerste man en vrouw leefden in volmaakte harmonie samen, maar door de zonde stierf de levende relatie met God. Na de zondeval werd de vrouw Eva genoemd: moeder van alle levenden. Wij hebben in Adam allen gezondigd. Wij zijn geboren buiten de relatie met God. Met de hulp van God kregen Adam en Eva een zoon; Kaïn. God geeft beloftes en houdt Zich daaraan.
God zorgde bij Abraham en Sarai opnieuw voor een zoon. Ondanks dat de baarmoeder van Sarai was afgestorven gaf God hen een zoon: God verbond Zich opnieuw aan Zijn beloftes. Sarai werd de moeder van het volk Israel.
Natuurlijk gezien was het opnieuw niet mogelijk dat een vrouw zwanger zou worden, omdat Maria ervoor gekozen had geen gemeenschap te hebben met Jozef voor het trouwen. Door Gods ingrijpen werd Maria toch zwanger. Zij gaf zich over aan de wil van God en de gevolgen van Zijn besluit te accepteren. In Maria werken de beloftes en het verbond zichtbaar.
Door de Here Jezus Christus wordt een bruid bereid!
Eva, de moeder van alle zondaars. Weten we dat alle zonden zijn vergeven en verzoend?
Sarai, de moeder van het verbond en de wet. Verwachten wij het nog van het verbond of van de wet?
Maria, de moeder van de Here Jezus. Verwachten wij het van het volmaakte werk van de Here Jezus Christus, van genade alleen?
In de preek aangehaalde bijbelteksten (Statenvertaling)
Genesis 3:20-4:2
20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is.
21 En de HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.
22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
23 Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
24 En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.
Genesis 17:15-20
15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn Sara.
16 Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal: koningen der volken zullen uit haar worden!
17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren?
18 En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismael mocht leven voor Uw aangezicht!
19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem.
20 En aangaande Ismael heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen;
Genesis 18:10-15
10 En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u komen, omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter Hem was.
11 Abraham nu en Sara waren oud, en wel bedaagd; het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen.
12 Zo lachte Sara bij zichzelve, zeggende: Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben, en mijn heer oud is?
13 En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben?
14 Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Ter gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben!
15 En Sara loochende het, zeggende: Ik heb niet gelachen; want zij vreesde. En Hij zeide: Neen! maar gij hebt gelachen.
Lukas 1:30-38
30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden.
31 En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS.
32 Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem den troon van Zijn vader David geven.
33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.
34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne?
35 En de engel, antwoordende, zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.
36 En zie, Elizabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht, met een zoon, in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde.
37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.
38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar.